Je weet niet wanneer
Door Brianne Battye
Warden Evka Ivo ging kreunend achterover tegen de ruwe steen liggen. De oger was dood. Een half dozijn pijlen stak uit zijn keel en de linkerkant van zijn schedel was naar binnen gedrukt door de laatste slag van haar dwergenhamer. Ze kon even uitrusten.
“Ze hebben het gehaald”, zei Wachter Antoine van boven haar.
“Mooi”, zei Evka. De reden om tussen de ongelukkige mijnwerkers en de ogervormige dood te komen, was het laten ontsnappen van de ongelukkigen. Zelfs als dat een paar bloeduitstortingen betekende. En misschien een gebroken rib. Antoine liet zich naast haar op de grond zakken, kermend van de pijn. De twee lagen op hun rug en staarden naar het beschaduwde dak van de grot.
"Wij hebben het ook gehaald," stelde Antoine. Hij raapte een steen op en speelde ermee tussen zijn vingers. De elf kon nooit stil blijven zitten.
“Deze keer dan.”
Antoine lachte. “Dat zei je de vorige keer ook toen we tegen een oger vochten.”
“De vorige keer waren het ogers. Daar hebben we er meerdere van. De derde kostte bijna je hoofd.”
“Ah, maar ik heb een nieuwe formule getest!”
Evka grijnsde en herinnerde zich de bijtende smaak van Antoines experimentele brouwsel. “Inderdaad. Je blies ons bijna allebei op.”
“Ik heb nooit gezegd dat het een goed plan was.” Antoine gooide de steen in de lucht en ving hem op. ”Maar de halla ging terug naar die velden. De laatste keer dat we er waren, waren er kalfjes."
“Herinner je je het duistergebroed nog buiten Kassel?”, vroeg Evka. De aanwezigheid van het duistergebroed had het water vergiftigd. Het brakke moerasland had zich met grijs slib gevuld. Vogels gingen dood. Dorpelingen smeekten om redding tussen kokhalzende hoestbuien door. Evka was alleen vanuit het dorp in een monsterlijke horde gelopen.
“Je was ziek”, zei Antoine. “Maar jij hebt tijd voor me gewonnen.”
“En je hebt voorkomen dat het zich verder kon verspreiden.”
“Je zei dat ik je soep schuldig was.” Antoine wierp de steen nog een keer op.
"En dan had je die demon nog in de Merdaine.”
“Ik haat demonen”, mompelde Antoine.
“Volgens mij vond hij jou ook niet aardig.”
“Ons boek is tenminste alleen maar verschroeid. Dat mysterieuze verhaal. Wij zaten in het laatste hoofdstuk.” Antoine grijnsde. “Ik deed het beter dan jij tegen die grijslokken in de Hoge Rakken.”
“Ik heb nauwelijks een litteken. Ik ben niet gebeten door een... wat was dat ding buiten Arlathan?
Antoines hand ging even naar zijn schouder. “Ik weet het nog steeds niet. Maar we hebben het gehaald. Ook al scheelde het nauwelijks.”
“Het punt is dat er talloze manieren zijn waarop Wachters kunnen sterven”, zei Evka.
“En op veel dagen blijf je leven”, bracht Antoine daar zachtjes tegenin.
“Dernel is aan zijn Roeping begonnen”, zei Evka.
Antoine reageerde niet. Hij legde de steen neer. Hij wist het niet.
Dernel was nog niet zo oud, maar de plaag in zijn bloed—in het bloed van alle Wachters—zei hem dat dit het einde was. Evka was nog een laatste keer met hem meegelopen naar de Diepe Wegen. Hij stierf terwijl hij tegen de monsters beneden vocht.
“Als Wachter ga je hoe dan ook dood”, zei Evka. “En we weten voor geen van ons beiden wanneer.”
“Ik ben niet bang als jij niet bang bent.”
Dieper in de grot voelde Evka het duistergebroed bewegen. Ze hadden niet veel tijd voordat er meer monsters aan zouden komen. Maar ze hadden wel wat tijd.
“Vraag het nog een keer”, zei ze.
Hij raapte de steen op, legde hem weer neer, en richtte toen al zijn aandacht op haar. “Evka Ivo, wil je met me trouwen?”
“Ja.” En ze kuste hem.